Stilte

Orgel – We hat dich so geschlagen

J.S. Bach

Thema: Jezus’ gevangenneming

Inleiding op het thema

Zingen Psalm 25: 7, 8
7 Gods verborgen omgang vinden
zielen waar zijn vrees in woont;
’t heil’geheim wordt aan zijn vrinden
naar zijn vreeverbond getoond,
d’ Ogen houdt mijn stil gemoed
opwaarts, om op God te letten:
Hij, die trouw is, zal mijn voet
voeren uit der bozen netten.

8 Zie op mij in gunst van boven,
wees mij toch genadig, Heer!
Eenzaam ben ik en verschoven,
ja, d’ ellende drukt mij neer.
’t Roep U aan in angst en smart,
duizend zorgen, duizend doden
kwellen mijn bekommerd hart:
voer mij uit mijn angst en noden!

Schriftlezing Exodus 3: 1-14
1Mozes was gewoon de schapen en geiten van zijn schoonvader Jetro, de Midjanitische priester, te weiden. Eens dreef hij de kudde tot voorbij het steppeland, en zo kwam hij bij de Horeb, de berg van God. 2Daar verscheen de engel van de HEER aan hem in een vuur dat uit een doornstruik opvlamde. Mozes zag dat de struik in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. 3Hoe kan het dat die struik niet verbrandt? dacht hij. Ik ga dat wonderlijke verschijnsel eens van dichtbij bekijken. 4Maar toen de HEER zag dat Mozes dat ging doen, riep hij hem vanuit de struik: ‘Mozes! Mozes!’ ‘Ik luister,’ antwoordde Mozes. 5‘Kom niet dichterbij,’ waarschuwde de HEER, ‘en trek je sandalen uit, want de grond waarop je staat, is heilig. 6Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.’ Mozes bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken.
7De HEER zei: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden. 8Daarom ben ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden, en om hen uit Egypte naar een mooi en uitgestrekt land te brengen, een land dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. 9De jammerklacht van de Israëlieten is tot mij doorgedrongen en ik heb gezien hoe wreed de Egyptenaren hen onderdrukken. 10Daarom stuur ik jou nu naar de farao: jij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’
11Mozes zei: ‘Maar wie ben ik dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?’ 12God antwoordde: ‘Ik zal bij je zijn. En dit zal voor jou het teken zijn dat ik je heb gestuurd: als je het volk uit Egypte hebt weggeleid, zullen jullie God bij deze berg vereren.’
13Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ 14Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’

Zingen Gezang 183: 3, 4
3 O Heer uw smaad en wonden,
ja alles wat Gij duldt,
om mij is het, mijn zonden,
mijn schuld, mijn grote schuld.
O God ik ga verloren
om wat ik heb gedaan,
als Gij mij niet wilt horen.
Zie mij in liefde aan.

4 Houdt Gij mij in uw hoede,
Gij die uw schapen telt,
o bron van al het goede,
waar uit mijn leven welt.
Gij die mijn ziel wilt laven
met liefelijke spijs,
Gij overstelpt met gaven
tot in het paradijs.

Schriftlezing Johannes 18: 1-14
1Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging hij met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidronbeek. Daar liep hij een olijfgaard in, met zijn leerlingen. 2Judas, zijn verrader, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met zijn leerlingen samengekomen. 3Judas ging ernaartoe, samen met een cohort soldaten en dienaren van de hogepriesters en de farizeeën. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns. 4Jezus wist precies wat er met hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ 5Ze antwoordden: ‘Jezus uit Nazaret.’ ‘Ik ben het,’ zei Jezus, terwijl Judas, zijn verrader, erbij stond. 6Toen hij zei: ‘Ik ben het,’ deinsden ze achteruit en vielen op de grond. 7Weer vroeg Jezus: ‘Wie zoeken jullie?’ en weer zeiden ze: ‘Jezus uit Nazaret.’ 8‘Ik heb jullie al gezegd: “Ik ben het,”’ zei Jezus. ‘Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.’ 9Zo gingen de woorden in vervulling die hij gesproken had: ‘Geen van hen die u mij gegeven hebt, heb ik verloren laten gaan.’ 10Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf. 11Maar Jezus zei tegen Petrus: ‘Steek je zwaard in de schede. Zou ik de beker die de Vader mij gegeven heeft niet drinken?’
12De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden hem. 13Ze brachten hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester 14en hij was het die de Joden had voorgehouden: ‘Het is goed dat één man sterft voor het hele volk.’

Zingen Psalm 79: 3
3 Het kwaad dat onze vaderen bedreven,
reken het ons niet toe, schenk ons het leven.
Zie onze zwakheid aan, God van genade,
en doe verzoening over onze daden.
O Heilige, beschaam
ter wille van uw naam
die Israël schofferen.
Moet dan hun drieste spot
zeggen: Waar is hun God?
Waar is Hij nu, de Here?

Stilte

Orgel Ich ruf zu dir, Herr Jesu Christ

J.S. Bach

Gebed

Zingen Gezang 476: 1, 2
1 Eeuwig Woord, U willen wij bezingen,
God uit God en Licht uit Licht;
Wijsheid, voor de aanvang aller dingen
spelend voor Gods aangezicht;
engel Gods uit Isrels oude dagen,
Zoon van ’s Vaders eeuwig welbehagen,
dienaar van Gods hoog bevel,
kind der maagd, Immanuël!

2 Lam van God, in eeuwigheid te prijzen,
die voor ’s werelds zonden boet,
uw gekruisigd vlees is waarlijk spijze,
waarlijk drank uw heilig bloed.
Uit een duister, vrees’lijk boven mate
riept Gij tot Hem die U had verlaten,
maar uw stem breekt door de nacht:
Vader, wereld, ’t is volbracht.

Zegen

We verlaten in stilte de kerk

Last modified: 29 maart 2021