Welkom en mededelingen

Aanvangslied: Psalm 100: 1 en 2
1 Juicht Gode toe, bazuint en zingt.
Treedt nader tot gij Hem omringt,
gij aard’ alom, zijn rijksdomein,
zult voor den HEER dienstvaardig zijn.

2 Roept uit met blijdschap: “God is Hij.
Hij schiep ons, Hem behoren wij,
zijn volk, de schapen die Hij hoedt
en als beminden weidt en voedt.”

Stil gebed – votum

Zingen: Psalm 123: 1
Tot U, die zetelt in de hemel hoog,
hef ik vol hoop mijn oog.
Zoals een knecht let op zijns heren wenken
of hij zijn gunst wil schenken,
zoals het oog der dienstmaagd vol vertrouwen
rust op de hand der vrouwe,
zo zien wij op tot God, den Heer, tot Hij
ons weer genadig zij.

Geloofsbelijdenis

Zingen: Gezang 320: 1
1 Zingt een nieuw lied voor God de Here
en weest van harte zeer verblijd.
God wil alhier met ons verkeren,
hier wordt een huis voor Hem bereid.
Hij heeft de hand
en het verstand
gezegend voor het werk,
de bouw van Christus’ kerk.

Gebed

Schriftlezing: Lukas 24:13-35
13Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar een dorp dat Emmaüs heet en zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt. 14Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen. 15Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, 16maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden. 17Hij vroeg hun: ‘Waar loopt u toch over te praten?’ Daarop bleven ze somber gestemd staan. 18Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ 19Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. 20Onze hogepriesters en leiders hebben hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. 21Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. 22Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, 23vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen zeggen dat er engelen aan hen waren verschenen. De engelen zeiden dat hij leeft. 24Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’ 25Toen zei hij tegen hen: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? 26Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ 27Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten. 28Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. 29Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’ Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. 30Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. 31Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. 32Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ 33Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, 34die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen!’ 35De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.

Zingen: Gezang 454:1, 2 en 3
1 Wat zou ik zonder U geweest zijn,
hoe zou ik zonder U bestaan?
Ik zou ten prooi aan angst en vrees zijn
en eenzaam door de wereld gaan.
Mijn liefde tastte in den blinde.
Een afgrond lag in het verschiet.
En waar zou ik een trooster vinden
die werk’lijk wist van mijn verdriet?

2 Een diepe nacht zou mij omvangen
waarna geen blijde morgen daagt.
Ik werd verteerd door wild verlangen,
door ’s levens maalstroom weggevaagd.
Ik zou alleen zijn, van het heden
en van de toekomst ongewis.
Wie kan er aarden hier beneden
als er geen open hemel is?

3 Maar Christus gaf mij taal en teken
en ik ben zeker van zijn stem.
De nacht is voor het licht geweken,
het grond’loos lot krijgt zin door Hem.
Nu word ik mens, herkrijg mijn vrijheid
bij water, woord en brood en wijn,
omdat ik weet van zijn nabijheid
waar twee of drie vergaderd zijn.

Verkondiging

Zingen: Gezang 392:1 t/m 5
1 Blijf mij nabij, wanneer het duister daalt.
De nacht valt in, waarin geen licht meer straalt.
Andere helpers, Heer, ontvallen mij.
Der hulpelozen hulp, wees mij nabij.

2 Wees bij mij, nu de dag ten einde spoedt.
Alles verdoft wat glans bezat en gloed.
Alles vervalt in ’t wisselend getij,
maar Gij die eeuwig zijt, blijf mij nabij.

3 U heb ik nodig, uw genade is
mijn enig licht in nacht en duisternis.
Wie anders zal mijn leidsman zijn dan Gij?
In nacht en ontij, Heer, blijf mij nabij.

4 Ik vrees geen kwaad, want bij mij is de Heer.
Tranen en leed zijn nu niet bitter meer.
Waar is uw prikkel, dood, wat dreigt ge mij?
Ik triomfeer, mij is de Heer nabij.

5 Houd, Heer, uw kruis hoog voor mijn brekend oog,
licht in het duister, wijs de weg omhoog.
Uw dag breekt aan, de schaduw gaat voorbij.
In dood en leven, Heer, wees Gij nabij.

Dankgebed en voorbeden

Zingen: Psalm 118: 8
8 De steen, dien door de tempelbouwers
veracht’lijk was een plaats ontzegd,
werd tot verbazing der beschouwers
ten hoeksteen door God zelf gelegd.
Dit werk is door Gods alvermogen,
door ’s Heren hand alleen geschied.
Het is een wonder in onz’ ogen.
Wij zien het, maar doorgronden ’t niet

Zegen

Last modified: 24 april 2021