Mededelingen

Aanvangslied: Lied 122: 1, 2 (Hemelhoog)
1 Al wie dolend in het donker,
in de holte van de nacht,
en verlangend naar een wonder
op de nieuwe morgen wacht:
vrijheid wordt aan u verkondigd
door een koning zonder macht.

2 Onze lasten zal Hij dragen,
onze onmacht totterdood,
geeft als antwoord op ons vragen
ons Zichzelf als levensbrood.
Nieuwe vrede zal er dagen,
liefde straalt als morgenrood.

Stil gebed

Votum en groet

Zingen: Psalm 89: 9
9 Oudtijds hebt Gij, o HEER, uw hoge plan ontvouwd,
aan mensen naar uw hart uw woorden toevertrouwd:
Met hulp heb Ik omkleed, met heil heb Ik omgeven
de koninklijke held, uit al het volk verheven,
David mijn trouwe knecht, dien Ik heb uitverkoren,
dien Ik met olie zalf, hem zal het rijk behoren.

Geloofsbelijdenis

Zingen: Psalm 79: 5
5 O Heer, wij zijn het volk door U verkoren,
wij zijn de schapen die uw roepstem horen,
Gij, onze herder, zult ons veilig leiden
aan stille waatren en in groene weiden.
Geslacht meldt aan geslacht / uw goedheid en uw kracht,
de grootheid van uw daden.
Zo gaat een blinkend spoor / van lof de eeuwen door.
Wij prijzen uw genade.

Gebed om de verlichting met de Heilige Geest

Schriftlezing:
1 Samuel 9: 1-6

1 Er was een man uit Benjamin en zijn naam was Kis, een zoon van Abiël, de zoon van Zeror, de zoon van Bechorath, de zoon van Afiah, een Benjaminiet, een zeer vermogend man.
2 Deze had een zoon, van wie de naam Saul was, jong en knap, ja, er was geen knappere man dan hij onder de Israëlieten; vanaf zijn schouders en hoger was hij langer dan al het volk.
3 De ezelinnen van Kis, de vader van Saul, waren zoekgeraakt. Daarom zei Kis tegen zijn zoon Saul: Neem toch een van de knechten met je mee en sta op, ga de ezelinnen zoeken.
4 Hij trok door het bergland van Efraim, ook trok hij door het land van Salisa, maar zij vonden ze niet. Daarna trokken ze door het land van Sahalim, maar ze waren er niet. Verder trok hij door het land van Benjamin, maar zij vonden ze niet.
5 Toen zij in het land van Zuf kwamen, zei Saul tegen zijn knecht, die bij hem was: Kom, laten wij terugkeren; anders denkt mijn vader niet meer aan de ezelinnen, maar is hij bezorgd over ons.
6 Hij zei echter tegen hem: Zie toch, er is een man Gods in deze stad, hij is een geëerd man; alles wat hij spreekt, komt zeker uit. Laten wij nu daarheen gaan, misschien zal hij ons onze weg wijzen, die wij moeten gaan.

1 Samuel 10: 1-6
1Toen nam Samuel een oliekruik, goot die leeg op zijn hoofd, kuste hem en zei: Is het niet zo, dat de HEERE u tot een vorst over Zijn eigendom gezalfd heeft?
2 Als u deze dag bij mij weggegaan bent, zult u twee mannen vinden bij het graf van Rachel, in het gebied van Benjamin, in Zelzah. Die zullen tegen u zeggen: De ezelinnen die u bent gaan zoeken, zijn gevonden, en zie, uw vader heeft de zaak van de ezelinnen laten rusten, maar hij is nu bezorgd over u en zegt: Wat kan ik nu voor mijn zoon doen?
3 Als u vandaar verdergaat en bij Elon-Tabor aankomt, zullen drie mannen u daar ontmoeten, die op weg zijn naar God, in Bethel; één draagt er drie bokjes, één draagt drie ronde broden en één draagt een kruik wijn.
4 Zij zullen u naar uw welstand vragen en u twee broden geven; die moet u uit hun hand aannemen.
5 Daarna zult op de heuvel van God komen, waar garnizoenen van de Filistijnen liggen. En het zal gebeuren, als u daar in de stad komt, dat u een groep profeten tegen zult komen, die van de hoogte afkomt. Zij hebben luiten, tamboerijnen, fluiten en harpen bij zich, en zijn aan het profeteren.
6 Dan zal de Geest van de HEERE over u vaardig worden en u zult samen met hen profeteren; u zult in een ander mens veranderd worden.

1 Samuel 16: 1-13
Toen zei de HEERE tegen Samuel: Hoelang rouwt u om Saul, die Ik immers verworpen heb, zodat hij geen koning meer over Israël zal zijn? Vul uw hoorn met olie, en ga op weg; Ik zend u naar Isaï, de Bethlehemiet, want Ik heb een koning voor Mij gezien onder zijn zonen.
2 Maar Samuel zei: hoe kan ik daarheen gaan? Saul zal het horen en mij doden. Toen zei de HEERE: Neem een kalf van de runderen met u mee en zeg: Ik ben gekomen om de HEERE een offer te brengen.
3 Dan moet u Isaï voor het offer uitnodigen en zal Ik u te kennen geven wat u doen moet: u moet voor Mij zalven die Ik u zeggen zal.
4 En Samuel deed wat de HEERE gesproken had en kwam in Bethlehem. Toen kwamen de oudsten van de stad hem bevend tegemoet en zeiden: Is uw komst met vrede?
5 Hij zei: Met vrede; ik ben gekomen om voor de HEERE een offer te brengen; heilig u en kom met mij naar het offer. Hij heiligde Isaï en zijn zonen en nodigde hen uit voor het offer.
6 En het gebeurde, toen zij kwamen, dat hij Eliab zag en dacht: Deze is vast en zeker voor de HEERE Zijn gezalfde.
7 Maar de HEERE zei tegen Samuel: Kijk niet naar zijn uiterlijk en ook niet naar de hoogte van zijn gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het is namelijk niet wat de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan.
8 Toen riep Isaï Abinadab en hij deed hem voorbij Samuel gaan, maar hij zei: De HEERE heeft ook deze niet uitgekozen.
9 Daarna liet Isaï Samma voorbijgaan, maar hij zei: De HEERE heeft ook deze niet uitgekozen.
10 Zo liet Isaï zijn zeven zonen voorbij Samuel gaan, maar Samuel zei tegen Isaï: DE HEERE heeft dezen niet uitgekozen.
11 Toen zei Samuel tegen Isaï: Zijn dit al de jongens? En hij zei: De jongste is nog achtergebleven; zie, hij weidt de schapen. Samuel zei tegen Isaï: Stuur een bode en laat hem halen, want wij zullen niet rond de tafel gaan zitten, totdat hij hier gekomen is.
12 Toen stuurde hij een bode en bracht hem. Hij was rossig, had mooie ogen en was knap om te zien. De HEERE zei: Sta op, zalf hem, want deze is het.
13 Toen nam Samuel de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broers. En de Geest van de HEERE werd vaardig over David vanaf die dag en voortaan. Daarna stond Samuel op en ging naar Rama.

Zingen: Psalm 146: 1, 2, 3
1 Zing, mijn ziel, voor God uw HERE,
zing die u het leven geeft.
Zing, mijn ziel, uw God ter ere,
zing voor Hem zolang gij leeft.
Ziel, gij zijt geboren tot
zingen voor den HEER uw God.

2 Reken niet op mensenwaarde,
want bij mensen is geen baat.
Aarde wordt een mens tot aarde,
als zijn adem uit hem gaat.
Ligt niet alles wat hij wil
met zijn laatste adem stil?

3 Heil wien Jakobs God wil bijstaan,
heil die God ter hulpe riep.
Want zijn heil zal niet voorbijgaan,
God is trouw aan wat Hij schiep.
Wat in hemel, zee of aard
woont, is in zijn hand bewaard.

Verkondiging

Zingen: Gezang 126: 1, 3
1 Verwacht de komst des Heren,
o mens, bereid u voor:
reeds breekt in deze wereld
het licht des hemels door.
Nu komt de Vorst op aard,
die God zijn volk zou geven;
ons heil, ons eigen leven
vraagt toegang tot ons hart.

3 Een hart dat wacht in ootmoed
is lieflijk voor de Heer,
maar op een hart vol hoogmoed
ziet Hij in gramschap neer.
Wie vraagt naar zijn gebod
en bidden blijft en waken,
in hem wil woning maken
het heil, de Zoon van God.

Gebed

Collecte

Zingen: Gezang 118
1 Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen.
Verlos mij van mijn bange pijn!
Zie, heel mijn hart staat voor U open
en wil, o Heer, uw tempel zijn.
O Gij, wien aard’ en hemel zingen,
verkwik mij met uw heilge gloed.
Kom met uw zachte glans doordringen,
o zon van liefde, mijn gemoed!

2 Vervul, o Heiland, het verlangen,
waarmee mijn hart uw komst verbeidt!
Ik wil in ootmoed U ontvangen,
mijn ziel en zinnen zijn bereid.
Blijf in uw liefde mij bewaren,
waar om mij heen de wereld woedt.
O, mocht ik uwe troost ervaren:
doe intocht, Heer, in mijn gemoed!

Zegen

Last modified: 12 december 2020